Het
ornithose-complex
Luchtwegaandoeningen vormen tijdens het vliegseizoen samen
met het Adeno-coli-complex de grootste bedreiging voor de gezondheid van
de duiven.
Een goede uitbraak van het ornithose-complex kan in korte tijd een einde
maken aan veel illusies.
Bij luchtwegaandoeningen bij duiven kan een onderscheid gemaakt worden
tussen een aantal verschillende ziektebeelden en verwekkers van de
klachten. In theorie is dit interessant maar voor een praktische
benadering van het probleem van de luchtwegaandoeningen is het beter te
spreken van het “ornithose-complex”.
Onder het ornithose-complex bij duiven verstaan we het
samenspel van aandoeningen van de voorste luchtwegen en de koppen bij
(jonge) duiven. Zuivere infecties door bepaalde verwekkers komen zeker ook
voor, maar meestal is het een combinatie van een of enkele verwekkers in
samenspel met andere factoren die de problemen veroorzaakt.
Op dat samenspel van factoren wil ik later nader in gaan.
Oorzaken
en symptomen
Er vallen een groot aantal verwekkers van luchtweginfecties
bij duiven te onderscheiden. Vele van deze verwekkers geven vaak een
aantal soortgelijke symptomen van ziek zijn. We kunnen virale-, bacteriële-,
protozoaire- onderscheiden en daarnaast nog infecties met mycoplasmata en
chlamydiae.
Meestal zien we de bekende verschijnselen van de voorste luchtwegen variërend
van natte ogen, opgezette oortjes, reutelende ademhaling, frequent niezen,
hoesten bij lichte druk op de luchtpijp, krabben aan de oortjes en het
afvegen van de ogen aan de veren.
Ook frequent gapen kan in de richting van de luchtwegen wijzen en
natuurlijk ook slijm in de keel.
Kortom er is een heel scala van verschijnselen die in de richting van
luchtweginfecties wijzen.
Soms zijn een aantal van deze symptomen vrij specifiek voor een verwekker,
zo is bij de ontsteking van een oog vaak sprake van zuivere ornithose t.g.v.
een Chlamydia-besmetting.
Bij difterische beslagen van
de keel en luchtpijp is meestal sprake van een Herpes-besmetting.
Maar in het merendeel van de gevallen kunnen de symptomen wijzen op een
groot aantal mogelijke verwekkers.
Nader onderzoek om de oorzaak te achterhalen is dan vaak ook gewenst.
Onderzoek
Door middel van uitstrijkjes van de ogen en of de cloaca die
vervolgens gekleurd worden zijn een aantal van de veroorzakers aan te
tonen.
In andere gevallen dient bacteriologisch onderzoek uitkomst te bieden.
Deze uitslag laat dan wel een paar dagen op zich wachten. Ook bij secties
is de uitslag vaak pas na een aantal dagen bekend, ook weer omdat dan vaak
bacteriologisch nader onderzoek dient plaats te vinden.
Ook het vaststellen van ’t Geel middels keeluitstrijkjes is in dit kader
belangrijk. Duiven met geelbesmetting blijken in de praktijk veel
gevoeliger voor andere luchtwegaandoeningen.
Samenspel
van factoren
Zoals gezegd zijn de symptomen bij de duiven in een aantal
gevallen heel karakteristiek. Zoals bijvoorbeeld bij een Herpesbesmetting
het geval kan zijn. En ik zeg dan met nadruk het geval kan zijn. Want een
besmetting met het herpesvirus geeft lang niet altijd aanleiding tot
zichtbare ziekteverschijnselen. Het is namelijk gebleken dat 60% van de
duiven zogenaamd “serologisch positief” is op antistoffen tegen het
Herpesvirus. Dit betekend dus dat 60% van de duiven in aanraking is
geweest met het virus en daartegen afweerstoffen heeft gevormd. Maar lang
niet alle duiven worden ziek van deze besmetting.
Hetzelfde geldt voor de besmetting met Chlamydiae. Hiertegen heeft meer
dan 50% van de duiven afweerstoffen in het bloed. Dus ook hier geldt weer
dat veel duiven een besmetting oplopen zonder dat ze ziek worden.
Hetzelfde geldt voor een aantal andere ziekteverwekkers van de luchtwegen
zoals mycoplasmata en Staphylococcen.
Maar ook de virussen die bij een aantal jonge duiven op een leeftijd van
1,5 ŕ 2 maanden aanwezig zijn geven niet altijd last van klinische
ziekte.
We kunnen dus stellen dat veel duiven ziekteverwekkers bij
zich dragen zonder dat ze echter ziek worden.
Of er wel of geen ziekte uitbreekt hangt af van meerdere factoren. Een
aantal wil ik hier de revue laten passeren.
Als veel duiven in een kleine ruimte worden gehouden, dus als
er sprake is van overbezetting dan zullen er eerder duiven ziek worden dan
wanneer er minder duiven op het hok worden gehouden.
De stress door de overbevolking zorgt dat de dieren gevoeliger worden voor
de ziekteverwekkers die stil aanwezig zijn. Hiervan is ook sprake bij
transport. Behalve dat er dan veel duiven kort op elkaar zitten is het
vervoer op zich al minder natuurlijk voor de dieren en daardoor stress
opwekkend.
Maar behalve stress door overbevolking en andere oorzaken is
natuurlijk ook de kracht van de ziekteverwekker van belang. Zo zullen
krachtige ziekteverwekkers eerder aanleiding geven tot ziektesymptomen dan
milde varianten. Belangrijk is het daarom dat, indien medicijnen gegeven
dienen te worden ter bestrijding van deze ziekteverwekkers, deze dan
verstrekt worden in voldoende hoge dosering en dat de medicijnen voldoende
lang worden verstrekt.
(Een aantal medicamenten die op de markt verkrijgbaar zijn bevatten slecht
5% werkzame stoffen. Het risico van een onderdosering is bij toepassing
van deze middelen meer dan waarschijnlijk).
Een andere belangrijke factor bij het wel of niet uitbreken
van ziekte zijn de hokomstandigheden. Bekend in deze is dat het hok droog,
warm en tochtvrij dient te zijn. Tocht is funest voor duiven en werkt
sterk bij aan het uitbreken van ziekte. Vocht op een hok draagt bij tot
het ontstaan van schimmelvorming. En schimmels dragen weer bij aan verdere
ondermijning van de afweer van de duiven.
Er spelen dus meerdere factoren een rol bij het wel of niet
uitbreken van ziekten onder de duiven. De belangrijkste factor of een duif
wel of niet ziek wordt is zijn eigen afweer. Dit is een factor die vaak
verwaarloosd wordt.
Iedere duivenliefhebber zou er voor dienen te zorgen dat de duiven een zo
hoog mogelijke weerstand hebben.
Duiven met een hogere weerstand zijn minder bevattelijk voor alle andere
factoren die een rol spelen bij de uitbraak van klinische
luchtweginfecties.
Het is daarom zaak ervoor te zorgen dat jonge duiven opgroeien met een zo
goed mogelijke weerstand.
Dit voorkomt dat tijdens het vliegseizoen, zeker de jonge duiven, bij de
geringste infectiedruk klinische ziekteverschijnselen gaan vertonen.
Veel liefhebbers proberen het gebrek aan weerstand te ondervangen door het
gebruik van medicamenten. Hoewel het heden ten dage moeilijk is om geheel
en al zonder medicamenten de duivensport te bedrijven zou het goed zijn
als het gebruik van medicamenten beperkt kon worden.
Om dat te bereiken dient men eerder voorbehoedend te gaan werken. Al
tijdens de kweek dient hiertoe de basis te worden gelegd. Als we er van
uitgaan dat meer dan 50% van de duiven drager is van Chlamidiae dan is het
zonneklaar dat de kans reëel aanwezig is dat de jongen al in de schotel
met deze parasieten worden besmet.
Door er nu voor te zorgen dat de kweek optimaal kan verlopen maakt men de
kans dat de jongen al heel vroeg in hun leven besmet raken kleiner.
Hetzelfde geldt natuurlijk in de opfok. Jonge duiven moeten voor de opbouw
van hun afweer in zekere zin de “kinderziektes” doormaken. Maar
belangrijk hierbij is dat ze daartoe goed genoeg zijn uitgerust. Kortom
dat hun eigen weerstand hoog genoeg is.
Als we al in de opfok van de jongen volop met medicamenten aan de slag
moeten, dan is dit beslist geen garantie dat we goede jongen gaan krijgen
die goed gaan presteren.
Preventief
handelen
Het is dus van het grootste belang voorbehoedend te handelen
zodat de duiven een betere weerstand krijgen en daardoor minder
medicamenten nodig hebben om ziekten die door de eigen afweer heen breken
te moeten bestrijden. De noodzaak om tijdens het speelseizoen te moeten
kuren is vaak het einde van de prestaties.
De laatste jaren hebben wij ons verdiept in het preventief verhogen van de
weerstand. Onze weerstandsdrank heeft bewezen bij te dragen aan een
betere weerstand. We hebben getracht middels onderzoek deze
weerstandsdrank nog verder te verbeteren en denken daarin te zijn
geslaagd.
Het is gebleken dat door het regelmatige gebruik van weerstandsdrank de
kwekers beter in conditie komen. Maar ook de jongen groeien beter op,
krijgen een beter veerwerk en zijn minder gevoelig voor de kinderziektes.
De Weerstandsdrank helpt door zijn verzurende werking ook preventief tegen
het Adenocoli-complex, Het Adeno-coli-complex is die andere aandoening die
jonge duiven kan treffen en die net als het Ornithose-complex een
aandoening is waarbij de ernst van de ziekteverschijnselen afhangt van
meerdere factoren.
Ons advies tijdens kweek en opfok is het regelmatig gebruiken
van natuurlijke weerstandsverhogende
middelen om de jonge duiven op deze wijze op een natuurlijke manier
meer afweer te geven tegen de ziekteverwekkers die meestal van nature op
de loer liggen om toe te slaan.
Incidentele toepassing van deze natuurlijke weerstand verhogende middelen
is niet toereikend. Deze middelen dienen met regelmaat te worden
toegepast willen ze voldoende effectief zijn, maar de resultaten zijn er
dan ook naar.
Een waarschuwing is echter ook op de plaats. Doordat door het gebruik van
de weerstandsdrank de duiven
voorspoediger opgroeien bestaat de kans dat
ze te vroeg in vorm komen. Hier dient men wel op te letten. Het is daarom
aan te raden de weerstandsdrank na het afzetten niet
vaker dan drie dagen oer week te gebruiken.
Naarmate het vluchtseizoen naderbij komt kan men het gebruik van de drank
verhogen tot een dag of vijf per week.
Weerstandsdrank dient niet gecombineerd te worden met medicamenten in de
drinkbak.
Indien er al medicamenten
dienen te worden toegepast kan men deze het beste over het voer
verstrekken.
|